Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting

 

Artikel 4
1
Voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 wordt voor het tijdvak van de geldigheidsduur van de beschikkingen tot verlening van bijdragen met een ingangsdatum voor 1 januari 1995 overeenkomstig de desbetreffende regelingen uitgegaan van de jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten, het rendement over het geïnvesteerd vermogen en de jaarlijkse stijging van de huur als in die beschikkingen is vermeld.
2
Voor het tijdvak na het verstrijken van de geldigheidsduur van de in het eerste lid bedoelde beschikkingen overeenkomstig de desbetreffende regelingen wordt uitgegaan van:
a
een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 3 procent,
b
een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en
c
een jaarlijkse stijging van de huur met 5 procent met ingang van 1 juli 1995.
3
Indien geldelijke steun is verleend met toepassing van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975 of de Regeling geldelijke steun huurwoningen in proefgemeenten normkostensysteem 1986, wordt voorts voor elk tijdvak van tien jaar, ingaande op of na 1 januari 1995, rekening gehouden met een dynamische kostprijshuur als bedoeld in die regelingen, met dien verstande dat bij de berekening daarvan wordt uitgegaan van:
a
een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 0 procent,
b
een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en
c
een jaarlijkse stijging van de huur met 0 procent voor woningen voor welke op het tijdstip van toekenning van de geldelijke steun tevens een lening werd verstrekt als bedoeld in artikel 60, derde lid, onderdeel a, van de Woningwet 1962, en van 5 procent voor andere woningen.
4
Indien geldelijke steun is verleend met toepassing van de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, wordt voorts voor elk tijdvak van tien jaar, ingaande op of na 1 januari 1995, rekening gehouden met een dynamische kostprijshuur als bedoeld in die regeling, met dien verstande dat bij de berekening daarvan wordt uitgegaan van:
a
een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 0 procent,
b
een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en
c
een jaarlijkse stijging van de huur met 0 procent.
5
Onze Minister kan voor de toepassing van daarbij aan te geven krachtens de Woningwet 1962 of de Woningwet 1901 gegeven ministeriële regelingen een ander percentage van de jaarlijkse stijging van de huur vaststellen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •